De shift – over een groepje mensen die collectief een shift maken naar een open veld

Ik was met hem en hij was met zichzelf. Op een plek waar je zomaar jezelf mocht zijn. En hij was daar altijd al geweest. Ik niet. Ik droeg een kleed. Soms vond ik het woord uitmonstering beter passen. Ik weet niet waarom ik hem zag, zo tussen flarden dromen in. Veel van mijn weten herinnerde zich niet meer van wat thuisbrengen is; de ware betekenis van her-innering. Weten was op deze aardbodem omgebogen in energetica die mij deed denken. Denken aan jou, aan hem. Aan haar. Aan Thuis. Hij vertelde me van een plek. Niet als lokaliteit, maar als rijk en nu als schouwtoneel voor mij. Ik die niet meer echt met mij was.

Ik zou zijn taal, zijn voorkomen later en in lichttijd interpreteren als een mens uitziende man. Niet van het menselijk enkelingen soort, nee .. volkomen in waarde. Creatie die zijn jeugd had doorgebracht op een plek achter een grot. Een grot die van verre volkomen doorlatend leek en in het nabije zich betrokken toonde. Niet onverlicht, eerder gebruind. Een jeugd die overigens nooit gestopt leek. Of nooit begonnen was. Het was hem aan te zien dat hij het ‘tussen flarden dromen in’ heel goed kende. De droom kon hij zelfs laten voor wat het was. Bijna volledig leek het wel.

Ze kon hem niet heel ontwaren, al openden haar ogen zich grootser. Hij was zoveel mens met de mensen, dat een woord als familie uiteen spatte. Er kwam geen bloed aan te pas, aan zijn gevoelde verwantschap. Geen dure taal, geen na spraak. En geen galactische ere divisie. Iets wat ze op aarde zo snel zag. De verering, de zalving, het buigzame volgen van het hogere, het kruiperige erbij willen horen, bij de club. De aardse familie binding en diens houdingen, het maakte van een mens een smal-oog. Zelfs al wist de mens van beschavingsvol bestaan in eigen aard. Misschien juist wel dan. Verzamelaars van kennis. Vermaagschapte klassenindeling. Voorname al-deskundige zieners. Een onverwoestbaar patroon van scheppende volgzaamheid vrat zich een weg door alles heen. De dwingende ondertoon leek niet langer dan een flits te kunnen schakelen naar lichtende klank. In het leven roepen, oorzaken verwekken, verlichting afdwingen. De pressie van de nietsontziende orde der ge-avanceerdheid was wreed. Elke volgzaam soort samenleving ging er krakend aan ten onder.

Fijn te voelen van rust. En van ruimte. Hij en ik, we liepen in een stap of wat door de grot naar een gras glooiing. Al dekte het woord glooiing evenals het woord gras totaal niet de lading. Er was geen lading. Dat was het. Het gras oogde groots en rond en groen. De heuvel kende geen valling. We zaten neder. Terugkijkend naar de grot toonde het van deze kant als een enorme poort maar dan zonder toegangseis, een open energietinteling. Ze keek terug naar hem. Hij hoefde niet te kijken. Hij kende de weg en zijn vormen. Onderaan de heuvel waar ze op zaten klankten mensen. Ze kon hen niet goed zien, af en toe een glimp. En ook de klanken leek ze niet te kunnen onderscheiden. Het waren veel tonen, en allen in harmonie. Een toon zonder aanwijzing, zonder afwijzing, hoe zou het klinken als leven zich zo toonde? Hart openend, zo zou zij zeggen, maar hoe klonk het als het hart al open was? Als al het leven zich er samen rijk toonde? Als ze daarin voelde werd ze even gewaar van een veld vol leven die haar timbre zoemde, in vele talen tegelijk.

De klankende mensen aan hun kant, zij kenden geen overzijde. Ze zagen ons gewoon en ze voelden mijn bedekking en mijn te bescheiden houding. De stille lagen van grootsheid, het gaf mij de afstand. Hen niet. Opvallend vond ze dat ze in de optekening in haar binnenste van het tafereel, ze de interne sprookjessluier buiten moest houden. Fantasia trok uit alle macht om dit geheel in te lijven en er een verzinsel van te maken, die vervolgens netjes in de realiteit zou worden gerangschikt. Nee, echter dan zulk een echt, zo toonde leven zich in een helder gebruis aan tonen. De indrukwekkendheid van een verlaten bergstroom, het suizen van de vroegste ochtendwind. Het ruisen van blad aan een stille boom. Natuur bloeide op als het onttrokken werd aan het mensenoog, die veelal kleinmatig waarnam of op zijn minst individueel. Als sterveling.

Tintelen, dat deed het. En overal. Met name op de plekken waar ze eerder dofheid voelde, zo ervoer ze nu, daar deed zij zichzelf tintelen. Niet dat zij speelde maar het feit dat ze zag, werkelijk zag, het gaf haar een diep gevoel van eigenheid. Haar klank van origine welde in haar op en speelde, uitgenodigd in vrijheid, het leven mee. Heling, het weelderige rond en gezond zijn. Waarom ondervond bijna geen mens zo een uitnodiging? De roep om te vervolmaken in het zelf. De enige visitatie die zij als in een constante ontving van mensen, was er één tot stoppen.  De mensenogen, zij toonden eindeloze verwarring. En leven moest uit haar wellen, nog voor ze het wezenrijk verstond. De roep om ontwaken ging niet over wakker zijn. En de gong die verlichting sloeg, raakte nergens aan licht. Er was maar één reden die zij kende om een aard te ondergaan: Het ervaren van haar eigen innerrijke schoonheid. De diepe gevoelsdimensie die bedding gaf aan al het leven. Niet de onbeduidendheid die de mens laag liet vallen in lagen aarde vol eerloze zwakte.

Het hart dat zich opende om niet meer te sluiten, het zou een moment zijn die historie ruim zou overtreffen. Je zou zelfs kunnen spreken van overschrijven en dan zonder enige reproductieneiging. Ze genoot er nog even van. Ze wist wel dat ze straks wakker zou worden, als ware ze dromer. En als ware hij de uitleg. Ze zou de ervaring weer kennen van onderbreking. Het eeuwige uitstellen van haar eigen tussenkomst. De muziek speelde door alsof er geen leven vanaf hing. En als ze nu zou blijven doorspelen ..zelf? Ze kon de muziek meenemen. Dat kende ze goed. Zo nam ze al levens veel mee, van wat haar wezen aanraakte. Als een ware kunsteling droeg ze een pallet van kleuren, klanken, gewaarwording, beeld en glans waarin zijzelf tevoorschijn kwam. Lang hield ze geheim. Tot ze gewaar werd in een flits dat het onuitgesprokene een duistere last wierp over haar spel. Dat deze esoterische geheimhouding haar levensrijke zelf verzwaarde. Ook de rijkheid zou sterven in de schaduw van de individuele vertrouwelijkheid van wat ze haar hart noemde. Ze had zichzelf te bekennen dat ze de aardse benoeming in misverstaan van harte had gevolgd. Het was niet eens alleen haar uitleg geweest. Het ware hart klopte nooit alleen. Het kende enkel samenspel. En ze wilde niet haar rijkheid verliezen aan het idee van het beklimmen van de onherbergzame berg vol cryptische richtingwijzers en occulte omringing.

Samenspel. De tijd leek er geen vertrouwen meer in te hebben als ze naar de aarde keek. Ze werden massaal uitgedaagd tot het uiterste, de mensen. Als de eervolheid enig kans kon krijgen, dan was het in de mens-openlegging van de eigen rijken. Rijken die dimensie ver schenen en die hen als zeer intelligente levensvormen bezagen en niet als vechters met wapentaal vol geladen geestdrift, elke empathie al ver voorbij. Het ware medegevoel was mondiaal omkleed en veelal zelfs vervangen door rouwbeklag.

Ze keek naar hem. Ze had dit hele gesprek met hem gevoerd. En toch zei hij niets. Hij luisterde, ogenschijnlijk naar de muziek. En zo luisterde hij dus naar haar. Zij klonk als muziek in zijn oren. En zonder zijn antwoorden draaide zij zich als vanzelf uit haar gedachten die haar zelf omfloersten. Zelfs het begrip, voortkomend uit de conceptie van bewustzijn leek afwezig. Hij keek gewoon. Gewoon. Simpel. Echt. En de mensen aan de overkant, zij stonden ineens in ruimte. In zoveel ruimte dat er nergens nog van een kant of rand sprake was. De bedekking, waaronder zij zich als volk op aarde schuilgehouden hadden, viel weg. Ze waren in geschiedkundige ogen primitief geweest. Gecontroleerd en overvallen door blanke strijders. Zij die vochten tegen het zelf en tegen hun medemens. Om wat ruimte.

Het was alsof de mensen tezamen in de muziek stapten. Ze kon het niet anders uitdrukken. Ze zag het tafereel van de ontdekking van deze mensen bestempeld als primitief volk. Ze zag het nieuws naar buiten gaan waarmee de waarneming van ontheemding en vervreemding binnendrong. Ze zag de controleurs die binnenkwamen in hun natuurgebied. Ze voelde de overval tot diep in haar lijf. Het geschiedde voor haar neus en tegelijkertijd verschoof het hele volk uit die scene. Ze zag het lijden oplossen en terugkeren naar de aanvallers, de sorteerders, de ont-eerders. De onmens, die harder vocht dan ooit bleef over. De rijkheid van leven onttrok zich instant aan de mens-aard, die zich diep on waardigde in het moment. De klankende mensen toonden zich als Leven om te verschijnen in echt. In puur. In natuur. En dichterbij dan ze ooit kon bedenken, in haar.

De mensenman keek. Zij keek. Het duister viel in. De zon verzonk. Het verhaal verging. De oorsprong leek wat verder weg te schuiven van het mens bereik. Maar in wat lijkt ligt nergens bereidheid. En deze zinsparaatheid, juist dat bleef staan, alsof ze het er hadden achtergelaten. Kosmische genegen voltooiing. De energie van vrij leven in de vorm. Voor hen die wilde luisteren zouden zij er zijn. Communicatie met een zeer intelligente levensvorm, los van aardse lijnen in tijd, het was en bleef voor ieder bereikbaar die het zelf wilde ontmoeten. Door de persona heen, die wit wegtrok van lege loosheid.

En het gras bleef wuiven. Voor de voelers. Weldra zou hier een nieuw verhaal zich afspelen. Een vers tafereel. De keuze zou op tafel. De voltooiing zou zich moeten verwarren in eindig. Het zelf onmondig willen zelfs ook misschien. En ze zou er zijn. Hier of aan de overzijde. Hij was hier al. Los van al wat buitenaards of binnenaards scheen, keek hij als een ster. De ster die niet viel. Het ware geluk zat hem in je eigen schittering aan elk idee van huis en hemel. Het thuisbrengen door een blik die kijkt als thuis, zo veelomvattend als leven was, zou voortgaan. De gouden mensen, ze zouden elkaar thuisbrengen. Binnenhalen als na een lange reis. In een meest warm welkom, ter ering van wat altijd was geweest en altijd zal zijn.

Related Articles

Responses

  1. Moniek, wat een diepe lagen ontvouwen zich hier in je verhaal. Gevoelens van thuis komen, van heel, van heimwee, van alles. Ook van niet snappen om het vervolgens in mijn hart te leggen and then it makes perfect sense.
    Angelique

  2. Bijzonder dat dit verhaal, waarvan ik dacht het niet te begrijpen, zo`n diepgaande, openende (uit/in)werking
    heeft in mij dat ik daardoor het gevoel heb door een laag heen gezakt te zijn. Gewoon door het toe te laten, omdat het mag en omdat het kan!
    Dank Moniek voor het delen van dit prachtige verhaal.